De kern van de circulaire economie: gesloten materiële kringlopen
In de zoektocht naar een duurzame transitie van de huidige economie, lijkt het concept van de Circulaire Economie (CE) een interessante invulling te kunnen geven. Immers de meeste economisch ontwikkelingen die we nu zien, zijn nog steeds gebaseerd op een lineair economisch model.
Dat is een economie waarbij grondstoffen onttrokken worden aan de aarde, voor zeer beperkte tijd benut worden in allerhande producten, om vervolgens na vaak relatief korte tijd definitief op de dump of in de verbrandingsoven te eindigen.
Veel van de producten, de materialen en de grondstoffen die erin verwerkt zijn, zijn vaak nog goed te hergebruiken. Echter, in de lineaire economie heeft afval eigenlijk geen of een veel te lage waarde om ‘economisch interessant’ te kunnen zijn. Dit staat in schril contrast met het gegeven dat de grondstoffenvoorraad op aarde beperkt is en dat we hier spaarzamer mee om zouden kunnen springen (Meadows, Meadows, Randers en Behrens, 1972).
Dat wordt bovendien gestimuleerd door de gestage groei van de wereldbevolking die allemaal gebruik willen maken van dezelfde voorraad aan beperkte grondstoffen. Dit samen stelt ter discussie dat de lineaire industriële manier van produceren én consumeren niet meer van deze tijd is. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen en observaties komt de CE in beeld.
Centraal in de CE staat de idee om het lineaire economische model om te vormen naar een waarbij afvalstromen op hun beurt bronnen van grondstoffen worden. De CE stoelt dan ook op een economische inrichting die is gebaseerd op kringlopen of cyclussen. Doel daarbij is een grondstof, materiaal, of (half)product zo lang mogelijk in zo’n kringloop te houden.
De trits ‘reduce’, ‘reuse’, ‘recycle’ vormt hierbij de set van basisprincipes. Het gaat dan in de eerste plaats om het terugdringen van het gebruik van nieuwe grondstoffen die in kringlopen gebruikt worden. Eenmaal in een kringloop, is het zaak grondstoffen c.q. materialen en (half)producten zo lang mogelijk en met behoud van hun eigenschappen hierin te houden teneinde deze te hergebruiken. Materialen en (half)producten die niet langer aan kwaliteitseisen voldoen worden benut om gebruikte grondstoffen te herwinnen met het oog op hergebruik.
Dit centrale idee van de CE heeft vergaande gevolgen voor de inrichting van onze economie; we gaan van een half loop (waardeketen) naar een hele kringloop (de waardecyclus). Organisatorisch is dit bepaald complexer dan de huidige economie. Om dit te verwezenlijken is het dan ook zaak kringlopen rondom grondstoffen, materialen en (half)producten te ontwerpen en te organiseren die dit mogelijk maken. Dat blijkt echter geen eenvoudige opgave, want dit stelt de huidige lineaire ontwerp-, productie en gebruiksfilosofie van begin tot eind ter discussie.
Kern is om waardeketens om te vormen naar waardecycli die gebaseerd zijn op gesloten kringlopen van materie. Dit brengt een nieuwe generatie business-, organisatie en verdienmodellen met zich mee. Niet verwonderlijk betekent dit dat de ontwikkeling van een lineaire naar een circulaire economie onontkoombaar een transitie met zich mee brengt; het is niet een kwestie van een beetje beter recyclen.
Deze transitie opgave stelt als onontkoombare vraag waar we dan moeten beginnen. Over welke kringlopen gaat het dan precies? Gaat de organisatie hier zelf mee aan de slag of zijn daarbij andere partijen nodig en zo ja zijn dat dan al bekende partijen of mogelijk nieuwe partijen? Ook de vraag wanneer een bepaald organisatieonderdeel deel uit maakt van een kringloop blijkt in de praktijk niet altijd helder te beantwoorden. Als we eenmaal zo’n kringloop hebben gevormd, hoe weten we dan of we op de goede weg zijn? Niet onbelangrijk is ook dat het verdienmodel aan verandering onderhevig is. Want het hergebruik van grondstoffen e.d. creëert meerdere verdienmomenten in de tijd.
Dit is een aantal lastige vragen en kwesties waarop wel een bepaalde vorm van antwoord zal moeten komen om in de eigen organisatie of de waardeketen serieus en met effect met de CE aan de slag te gaan. Kortom, het is nuttig om enige ordening aan te brengen in het complexe geheel aan activiteiten die onder de idee van het sluiten van kringlopen schuil gaat. In deze bijdrage doen wij een voorzet voor zo’n ordening met de introductie van een Kringlopenladder voor de CE.
Het kunnen bepalen van het niveau (of de prestatie) van bepaalde activiteiten is niet iets nieuws. Op het gebied van duurzaamheid zijn al vele instrumenten ontwikkeld om te kunnen bepalen ‘hoe duurzaam’ een organisatie, land, regio, product, levenscyclus of zelfs een persoon is.
Voor organisaties zijn bijvoorbeeld de MVO-prestatieladder (Foundation Sustained Responsibility, 2013), of CO2 Prestatieladder (SKAO, 2015) ontwikkeld. Met de MVO-prestatieladder kan een organisatie haar inspanningen op het gebied van duurzaamheid zichtbaar maken en zich hiervoor vrijwillig committeren.
De CO2-prestatieladder is bedoeld om organisaties in staat te stellen de CO2-uitstoot van hun bedrijfsactiviteiten te reduceren. In aanpalende domeinen is de Ladder van Lansink (voor afval; zie Wikipedia, 2016) en het INK/EFQM-fasemodel (voor kwaliteit; zie INK, 2008) ontwikkeld.
Ondank verschillen is de overeenkomst tussen al deze prestatie ‘ladders’ dat zij fasegewijs helpen te bepalen hoe een organisatie presteert op een specifiek terrein en waar zij staan in hun ontwikkeling c.q. welke vervolgstappen op een logische en uitgelijnde manier gemaakt kunnen worden. Bij elk van deze fase-modellen wordt een ordening van prestaties aangereikt.
Hiermee kan een organisatie bepalen:
Zo verschaft een prestatieladder inzicht in de organisatie-prestatie ten aanzien van hetgeen de ladder meet én geeft zij richting voor verdere ontwikkeling. Tot nu toe ontbreekt een dergelijke ladder voor de CE.
De CE wordt gezien als een transitie van onze huidige economie naar een economie waarbij de houdbaarheid van de materialiteit met inbegrip van de eigenschappen zo maximaal mogelijk nagestreefd wordt. Dat is gelet op het feit dat we de huidige economie opgebouwd hebben in pakweg 150 jaar niet iets wat van de ene op de andere dag zal plaats vinden. De implementatie van de CE is een fenomeen dat zich geleidelijk zal gaan manifesteren. Wie naar overkoepelende beleidsdocumenten kijkt zoals het SER Rapport over de CE (juni 2016) en het Rijksbrede Programma Circulaire Economie ziet daar voor 2030 voor 50 % ‘virgin’ materialenreductie en voor 2050 voor 100%.
Het sluiten van de verschillende kringlopen van een organisatie zal in de praktijk betekenen het sluiten van kringlopen tussen organisaties. Gelet op de complexiteit van de meeste producten en de vele kringlopen die daar mee gemoeid zijn, zal dat dan ook nooit tegelijkertijd plaatsvinden. Kringlopen worden eerder in fasen gesloten. Fasen die lopen van relatief simpel op het niveau van één of enkele organisaties, naar een grote complexiteit op systeemniveau.
We onderscheiden tegen de achtergrond van deze uitgangspunten vijf fasen. Deze fasen worden aangeduid met respectievelijk
Iedere fase beschrijft een ontwikkelstadium voor een organisatie om de processen volgens de idee van materiële kringlopen te organiseren – eerst in-huis, maar in toenemende mate met verschillende partijen buitenshuis. We bespreken hieronder elk van deze fasen meer in detail.
Het eerste niveau op de kringlopenladder betreft de meeste eenvoudige fase. Deze duiden we aan met ‘in-huis circulariteit’. De idee hier is dat een organisatie kringlopen die (vrijwel) geheel binnen de reikwijdte van de organisatie plaatsvinden sluit. Dit kan de organisatie alleen doen, of met hulp van toeleveranciers. Denk bijvoorbeeld aan de groenten-kweker die warmte, water en chemicaliën die gebruikt worden bij de teelt van komkommers, tomaten en paprika’s in een gesloten kringloop binnen zijn eigen bedrijf behoudt. Dit is binnen glastuinbouw goed mogelijk aangezien daar binnen een gesloten, geconditioneerde omgeving geteeld wordt.
Het sluiten van in-huis kringlopen kent wel zijn beperkingen. Het gaat immers maar om een gelimiteerd deel van de grondstoffen c.q. warmte die gebruikt worden bij het productieproces. Daarom doet het nog het meeste denken aan een moderne variant van ‘eco-efficiency’, het concept dat in 1994 gelanceerd werd door de World Business Council for Sustainable Development.
De gevolgen van het werken aan in-huis circulariteit voor het verdienmodel van de organisatie zijn kostenbesparing. Er hoeft namelijk minder grondstof of energie ingekocht te worden. Het zou aan te bevelen zijn om met behulp van een aangepaste levenscyclusanalyse (LCA) na te gaan wat de ecologische impact van het sluiten van dergelijke kringlopen is.
Op sport twee van de kringlopenladder ligt de focus al niet meer op de eigen organisatie, maar komt een gedeelte van een productieproces, waar meerdere organisaties bij betrokken zijn, in beeld. In de fase van ‘gedeeltelijke keten-integratie’ worden afnemers en toeleveranciers binnen een bestaande productieketen betrokken en ontstaat er een partiële (gesloten) kringloop. Zo kan bijvoorbeeld het afval of de warmte van de ene partij gebruikt gaan worden als grondstof voor de andere, waardoor er hergebruik ontstaat. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van koffiedik van een horecagelegenheid door een teler van oesterzwammen. De reststoffen die in het koffiedik aanwezig zijn, vormen een uitstekende voedingsbodem voor de groei van oesterzwammen. Omgekeerd kunnen de oesterzwammen verwerkt worden in gerechten als vegetarische kroketten. Overgebleven koffiedik kan weer gebruikt worden als brandstof door deze te ‘pelletiseren’ (brandstof korrels van te maken).
Bij het (gedeeltelijk) sluiten van kringlopen waar verschillende partijen bij betrokken zijn moet nadrukkelijk aandacht besteed worden aan de verdeling van kosten en baten tussen de partijen. Hier doet een debat over verdienmodellen haar intrede. Immers de oesterzwam kweker verdient zijn geld met het ophalen en benutten van het koffiedik dat ingekocht is door een andere partij. Moet die partij dan ook niet meedelen in de opbrengsten? Moeten ze niet samen afspraken gaan maken over een soort koffiedik aanlevergarantie aan de ene kant en een afnamegarantie aan de andere kant?
Weer een trede omhoog op de kringlopenladder, zien we op basis van één specifiek materiaal een volledig gesloten ‘simpele’ kringloop ontstaan. Deze is te benoemen als een materiële mono-stroom kringloop (denk aan papier, ijzer, plastic, rubber, etc.). In deze fase worden productieprocessen zodanig ingericht dat het eenmaal geproduceerde materiaal op basis van virgin grondstoffen, binnen een gesloten kringloop terechtkomt en daar zo lang mogelijk blijft functioneren. Ambitie van de verschillende partijen is om zo goed mogelijk continue recycling te organiseren. Dit betekent echter wel het invlechten van het behoud van de eigenschappen van een bepaald materiaal. Niet zelden zal dat vragen om het bijmengen van nieuwe virgin materialen.
Wellicht dat een dergelijke kringloop organiseren niet direct voor elk materiaal van toepassing is, omdat deze materialen hier vooralsnog niet voor zijn ontworpen. Toch blijkt dit in de praktijk niet onmogelijk te zijn. In de bouw wordt bijvoorbeeld bitumen gebruikt als dakbedekking. Dit materiaal leent zich uitstekend voor hergebruik en verwerkers van dit materiaal verkennen de mogelijkheden om de kringloop van dit materiaal volledig te sluiten. Een soortgelijke ontwikkeling is zichtbaar op het gebied van beton, waarbij sloopbeton als alternatief voor grind de grondstof vormt voor nieuw beton. Het sluiten van de betonkringloop resulteerde in de gemeente Groningen reeds in een reductie van 10% van het grindverbruik (Bootsma, 2015).
Binnen deze derde fase is het cruciaal dat alle partijen met elkaar zorgen voor het sluiten van die specifieke kringloop. Dat vraagt om samen organiseren inclusief de daarbij behorende organisatie-, governance- en verdienmodellen. Dat geldt niet alleen hier maar in toenemende mate voor de volgende fasen.
Ingewikkelder wordt het op het moment dat er sprake is van meerdere mono-materiële kringlopen die onderling van elkaar afhankelijk zijn. De complexe kluwen van kringlopen en betrokken partijen die zo ontstaat is kenmerkend voor Fase 4 van de Kringlopenladder. Er ontstaat een organisatie-ecologie van bedrijven en partijen, of subsystemen. In samenhang deze met elkaar organiseren en coördineren wordt een cruciale voorwaarde om zo’n circulaire ecologie ‘up en flying’ te krijgen. De onderliggende organisatie-, business- en verdienmodellen moeten in deze fase complementair ten opzichte van elkaar zijn.
Al weer ruim twee decennia terug is de idee van een organisatie-ecologie ontstaan maar dat had eerder betrekking op bedrijven die bijvoorbeeld op een bedrijventerrein met elkaar samenwerken met het oog op ecologische en economische synergie.
Hier gaat het echter om een flinke stap verder en worden de partijen met elkaar verbonden door samen kringlopen te organiseren tot subsystemen. Neem gewone huis-tuin-en-keuken producten zoals mobiele telefoons, auto’s of iets naar de toekomst toegedacht een wijk-energiesysteem en de organisatorische opgave die dit aan de partijen stelt wordt klip en klaar. Maar niet onmogelijk. Zo zijn producent van vloerbedekkingen Interface (Interface, 2017) en beddenfabrikant Auping (Auping, 2017) hard op weg de kringlopen van alle materialen die zij gebruiken in hun producten te sluiten, in samenwerking met ketenpartners en andere partijen.
Op het hoogste niveau van de Kringlopenladder is een verdere vervlechting van in elkaar grijpende, complexe kringlopen en subsystemen te zien. Dit mondt uit in een nieuw organisatorisch-economisch systeem. In deze fase gaat het er om met alle betrokken partijen het economische systeem te organiseren met inbegrip van de institutionele context. Pas dan is er sprake van een volwassen circulaire economie. Naar verwachting zullen we met het realiseren van deze transitie zeker nog 30, misschien wel 40 jaar bezig zijn.
De hier voorgestelde Kringlopenladder heeft niet de pretentie van toepassing te zijn op alle mogelijke soorten van kringlopen. Hier is met name gekeken naar de kringlopen rondom materialen c.q. grondstoffen. Wat bijvoorbeeld niet aan bod is gekomen is het onderscheid dat in de tijd gemaakt kan worden tussen korte en lange kringlopen. Sommige materialen zijn na een relatief kort aantal jaren weer beschikbaar (denk aan onderdelen van wasmachines, auto’s of koffiezetapparaten), terwijl bijvoorbeeld de bakstenen in een huis, het staal van een schip of het aluminium dat gebruikt wordt in een vliegtuig veel langer meegaan en dus ook op een veel later tijdstip weer in omloop kunnen komen.
Daarnaast is niet echt ingegaan op de vraag hoe eigenschappenbehoud van materie in kringlopen zich in de tijd laat organiseren. Wat is het effect van kringlopen die bijvoorbeeld 10, 20 jaar of langer duren? Wat betekent dat voor het behoud en de kwaliteit van de gebruikte materialen en grondstoffen die in korte cycli verwerkt zitten? Spullen slijten nu eenmaal en materialen en grondstoffen worden verbruikt. Deze slijtage betekent verlies, veroudering en ook niet in de laatste plaats het vergaan van dingen. Officieel heet dit ‘lekkage’.
Het is uiterst relevant om slijtage en lekkage mee te nemen bij het ontwerpen en organiseren van een gesloten materiële kringloop om te komen tot een gewogen oordeel over de economische en ecologische bijdragen van het sluiten van kringlopen.
Het is een uiterst uitdagende vraag wat dit vraagt voor de borging van kwaliteit – zowel op materie, proces- als inter-organisatieniveau. Kwaliteitskundigen kunnen hier met hun kennis en kunde op product-, proces- en systeemniveau een grote rol spelen, mist ze die rol ook proactief gaan pakken. Sneller dan gedacht is het immers 2030.
Jan Jonker is hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. De afgelopen twee jaar heeft hij daarnaast de Pierre de Fermat leerstoel aan de Toulouse Business School in Frankrijk bekleed. Zijn werk concentreert zich op drie samenhangende thema’s: de opkomst van de WEconomy, het ontwikkelen van nieuwe business modellen en transactie systemen met meer dan geld alleen oftewel ‘hybride bankieren’. Hij schreef met ruim 40 mensen de bestseller ‘Nieuwe Business Modellen; Samen Werken aan Waardecreatie’ (2014). Daarvan is een Engelse vertaling verschenen, gekoppeld aan een Massive Open Online Course bij het platform Iversity. Aanmelden voor deze gratis MOOC kan hier: bit.ly/1TRfa8A. Momenteel werkt hij met een team aan het Landelijke Onderzoek naar Business Modellen voor de Circulaire Economie.
Niels Faber is onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen en docent aan de Hanzehogeschool Groningen. Zijn onderzoek concentreert zich op de organisatorische aspecten van duurzaamheid. Dit vertaalt zich in thema’s als: nieuwe vormen van organiseren in het bijzonder de circulaire economie, de transitie die dat met zich meebrengt en het meten van de voortgang in deze. Hij heeft meer dan 50 publicaties gerealiseerd en is co-redacteur van een serie online columns over de circulaire economie.
Bron: Dit artikel verscheen in Sigma 1, febr. 2017